De aap
Aan de kanten van Hoensbroeck of Amstenrade woonde een rijke heer, die er een grote aap op nahield. Deze aap was de bezienswaardigheid voor allen, die de heer kwamen bezoeken, want hij bediende zijn meester of het een lakei was.
Behalve een klein gebedje dat hij nog iedere dag bad, deed de heer niets meer aan zijn geloof. Maar het bidden van dat gebedje hield hij trouw vol, al ging hij voor de rest naar kerk noch kluis.
Een pater uit een naburig klooster had al dikwijls van die mijnheer met de aap horen spreken en ook gehoord, dat het een zeer goede en milddadig man was, die geen ander gebrek had, dan dat hij zijn geloof had verloren. Hij vond het jammer dat zo een man verloren zou gaan en daarom nam hij zich voor, hem eens te bezoeken en dan tegelijkertijd te trachten, hem zo mogelijk weer op de goede weg te brengen.
Hij ging en klopte aan en de zonderling deed zelf open.
Binnengekomen, begon die pater met de heer te praten en vernam al spoedig, wat hij trouwens wist, dat mijnheer niets meer aan zijn geloof deed. Het enige wat hij nog bad, was een klein gebedje.
Onderwijl beval de heer de aap de gast eens goed te bedienen. Maar de aap scheen bang te zijn en kroop onder het bed.
“Wat is dat?” zij de heer verwonderd, “hier komen nogal veel mensen en tot nog toe is er niet een geweest, voor wie hij bang was”.
“Wat meent u nu wel, mijnheer, wat dat voor beest is?” vroeg de pater.
“Wel, een aap!” antwoordde de heer.
“Dan zal ik het u eens beter zeggen, mijnheer! Dat is geen aap, dat is de duivel zelf. Hij heeft het al zover gebracht, dat gij u plichten hebt verzuimd en gij hebt alleen aan dat kleine gebedje te danken, dat gij nog niet onbekeerd zijt gestorven. Hadt gij ook dat nog nagelaten, dan waart gij in zijn macht geweest!”
De heer hoorde dit alles verwonderd aan.
“Ik zal u echter bevrijden,” vervolgde de pater en haalde een klein boekje te voorschijn. Terwijl hij daaruit bad, begon hem het zweet in stralen langs hoofd en rug te lopen. Het moest wel verschrikkelijk zijn, wat hij zag. Toen hij aan zeker woord kwam, vloog de aap van onder het bed uit, door ramen en alles heen en liet een afschuwelijke stank achter.
De rijke heer ging de volgende dag in een klooster.