De te vroeg gestorvene.

Een jonkman uit Amstenrade was met enige kameraden aan de zwier geweest, had daarbij ruzie gekregen en was bij het gevecht dat toen volgde, doodgestoken.

Na zijn dood zag zijn broertje hem ’s avonds altijd onder de tafel zitten en , menende dat zijn overleden broer honger had, wilde hij hem dan van zijn boterham geven.

‘Moeder, daar zit Johan!’ zei de jongen.

‘Ben je gek, jongen! Waar zit hij dan?’ vroeg de moeder.

‘Daar, onder de tafel!’

De moeder zag niets.

Dit bleef zo duren. Iedere avond zag het jongetje zijn doodgestoken broer onder de tafel zitten.

Ten laatste oordeelde de moeder het toch raadzaam er de pastoor van op de hoogte te stellen. Deze kwam, hoorde het verhaal over het gebeurde en gebood de jongen de verschijning te vragen wat zij begeerde.

De jongen deed dit en kreeg het volgende antwoord van de geest: ‘Ik ben door dat gevecht vijfentwintig jaar te vroeg gestorven en nu kan mijn ziel geen rust vinden, voor die vijfentwintig jaar zijn verlopen.’

Toen de pastoor dit antwoord hoorde, beloofde hij zelf een avond terug te komen. Hij kwam en ofschoon hij de verschijning niet zag, gaf de vermoorde hem toch gelijk antwoord als aan zijn eigen broertje.

Na dat antwoord ontvangen te hebben, verbande de pastoor de geest van de vermoorde naar een aparte kamer in het huis. Deze kamer moest al die tijd gesloten blijven en daar moest de geest die vijfentwintig jaar doorbrengen, tot de tijd daar was dat hij de eeuwige rust zou kunnen vinden.