Uit het grafelijk archief.

In het archief van het grafelijk kasteel te Amstenrade bevindt zich een belangwekkend document, waarin Hare Hoogvorstelijke Genade gravin van Salm, die destijds ‘t grrafschap Geleen en Amstenrade bestuurde, de helft van de amenden (boeten), welke door de heer van Schinnenin zijn gebied voor verschillende vergrijpen konden worden opgelegd, voor zich opeiste. Het betreft boeten uit de jaren 1684 tot en met 1691. De oorzaak van deze vordering van de gravin van Geleen en Amstenrade op de heer van Schinnen blijft hier buiten beschouwing. Interessant is vooral eens na te gaan, voor welke overtredingen dergelijke boeten werden opgelegd?

Zo werd een zekere Paulus Baggen veroordeeld tot het betalen van drie rijksdaalders omdat hij in het holst van de nacht rondneusde in de kamer van het kasteel van Schinnen, waar de vergaderingen van het bestuurscollege van de heerlijkheid werden gehouden. Hij had daar niets te maken en kon geen aannemelijke verklaring van zijn nachtelijke speurtocht geven.

Vier personen, die geweigerd hadden hun verplichte bijdrage voor het onderhoud van het altaar in de kapel te Reymersbeek te betalen, kregen ieder een boete van vijf rijksdaalders. Meneer Wolfs had daarbij op het openbaar gezag en de justitie gescholden en dat kostte hem nog eens zes rijksdaalders extra. En de knecht van boer Severen Habits was zelfs handtastelijk geworden, wat hem op een rijksdaalder en twee schelling kwam te staan.

Johannes Pijls had brood verkocht, dat beneden het vastgestelde gewicht was. ,,Om het broodt te licht gebacken te hebben”, staat in het document. Aan deze primitieve vorm van warenkeuring werd blijkbaar streng de hand gehouden want het knoeien met het brood kwam Joannes op zes gulden en tien stuivers te staan.

Enkele bewoners van het gehucht Wintraak hadden van een stuk heide, dat door een ander gepacht was, struiken gehaald om er bezems van te maken. Dat was diefstal. Boete: dertig schellingen. Dorstige lieden, die de drank in de dorpscafé’s te duur vonden, waren op eigen gelegenheid ,,met kruyt” (uit kruiden) bier gaan brouwen, dat echter van minderwaardige kwaliteit was. Sommige kregen drie, anderen vier rijksdaalders boete. Henrich Dederen was boven in een boom gekropen en had zich tussen de takken verstopt. Toen zijn buurman, met wie hij ruzie had, voorbij kwam, had hij hem een knaap van een biet naar het hoofd gegooid. Het werd een voltreffer. De buurman sloeg bewusteloos tegen de grond en de man had nog dagenlang zware hoofdpijn en suizingen in de oren. Vermoedelijk had de pechvogel een hersenschudding opgelopen. Het kwam Dederen op zes rijksdaalders te staan.

*

Tijs Donners uit Doenrade had een veulen, waarop justitie beslag had gelegd, uit zijn stal gehaald, ijlings naar de markt in Sittard gebracht en ‘t daar verkocht. Dat kwam hem op een gepeperd bedrag bedrag van vijftig rijksdaalders te staan. Juffrouw Bocken Jenneken maakte ruzie met Paul Notermans de Oude ,,om een kind”. Het kind in kwestie – een kleinzoon van de oude Notermans – had zich volgens juffrouw Bocken aan haar appels vergrepen, maar zij kon deze beschuldiging niet bewijzen. Zij had desondanks Notermans de huid vol gescholden en hen ‘n halve baksteen naar het hoofd gegooid. Deze worp beantwoordde slechts gedeeltelijk aan haar optimistische verwachtingen, want het werd een schampschot. De strijdlustige juffrouw Bocken moest een rijksdaalder en twee schellingen boete betalen.

Sophia Pijls had echtbreuk gepleegd. Dat was een zwaar vergrijp. Boete zestig rijksdaalders.

En tenslotte nog het geval van Mevis Hagens. Hij had op Pasen heimelijk biet getapt terwijl het op deze christelijke feestdag streng verboden was drank te schenken. Ter verontschuldiging voerde Mevis aan, dat het bier niet aan wildvreemde was verkocht maar aan een vaste klant, die een familiefeestje had. Dat werd blijkbaar als een verzachtende omstandigheid beschouwd, want de boete bleef beperkt tot drie schellingen.

JOURNALIST