Ruzie op de Heiberg.

Na drie weken aan verwondingen bezweken

Het drietal had een stevige pot bier gedronken. Ze verkeerden in kennelijke staat. En toen ze op die Meidag van het jaar 1757 op de Heiberg bij Amstenrade onderling slaags raakten, vielen er rake klappen. Het werd ‘n vechtpartij van twee tegen één. De eenling die Mathijs Jongen heette, dolf het onderspit. Een zekere J.B. Sloeg hem eerst met een stok tegen de wereld en timmerde hem daarna bewusteloos.. Zijn metgezel J.P. Trapte de weerloze man, toen hij buiten kennis op de grond lag.

Wat aanvankelijk een gewone, zij het dan ook vervelende hardhandige vechtpartij was geweest , eindigde met een tragedie. Mathijs Jongen was zodanig toegetakeld, dat hij naar huis moest worden gedragen. Hij werd te bed gelegd en daar kwam hij niet meer uit.

Drie weken na de vechtpartij op de Heiberg overleed hij……

Het was thans aan de rechter, de oorzaak van de dood van Mathijs vast te stellen. Aanvankelijk werd tegen J.B. en J.P. Een strafrechtelijk proces gevoerd. Indien zij schuldig waren bevonden had dit voor hen waarschijnlijk de doodstraf of eeuwige verbanning betekend. Maar zij boften. De chirurgijn (dokter) durfde niet met stelligheid te verklaren, dat Mathijs Jongen tengevolge van de tijdens het handgemeen opgelopen verwondingen gestorven was. Daarmede verviel de strafrechterlijke procedure en werd het een meer goedmoedige civiele zaak, welke verder door ‘n ondergeschikt rechtscollege als de schepenbank van Oirsbeek werd afgehandeld.

De beide verdachten die er zich terdege van bewust waren dat zij door de verandering van het proces zeldzaam geluk hadden, onderwierpen zich op voorhand rouwmoedig aan de hun op te leggen straf. Wel riepen zij de clementie van de drossaard en de schepenen in, wat de door hen te betalen boete betrof. Zij waren maar arme drommels, die zelf niets bezaten. Als zij tot een hoge geldboete veroordeeld werden, wilde dit zeggen dat hun ouders het bedrag moesten betalen. En die konden het ook niet  missen. J.B. voegde er pathetisch aan toe, dat zijn moeder een weduwe was, die voor een groot gezin moest zorgen. Indien haar zoon een gepeperd bedrag zou moeten betalen moest zij ‘t weinige dat zij bezat verkopen, om hem uit de brand te helpen.

Dit werd de drossaard toch te gortig! In antwoord op het request  van de beide vechtersbazen, waarin zij om clementie vroegen (ook de vader van J.P. En de moeder van J.B. Hebben er hun handtekening ondergezet), antwoordde hij bits, dat geen rekening kon worden gehouden met de financiële toestand der verdachten. Daar hadden zij eerder aan moeten denken – voordat zij de noodlottige vechtpartij begonnen. Misdrijven moeten bestraft worden naar hun omvang  en niet volgens de geldmiddelen van de delinquent. Indien het verzoek der verdachten zou worden ingewilligd, zou dit ‘n bespotting van de justitie en een zeer slecht voorbeeld voor anderen zijn.

Dat was ook de opvatting van de schepenbank. Voor alle zekerheid  won zij in deze zaak eerst nog het advies in van ‘n onpartijdige rechtsgeleerde. Daarna veroordeelde zij J.B., die de zwaarste straf verdiende, tot 20 goudguldens (ongeveer 100 gulden) boete, terwijl J.P. 12 goudgulden zou moeten betalen. Bovendien kregen zij de kosten van het proces te dragen. Als een pleister op de wond, werd aan het vonnis toegevoegd, dat de beide verdachten ondanks de veroordeling, hun eer en goede naam behielden.

Het vonnis in zijn geheel is overigens in vrij raadselachtige bewoordingen gesteld. Als men het goed leest blijft zelfs de mogelijkheid bestaan, dat het nobele tweetal tenslotte nog geen cent heeft betaald.Want er word o.a. in gesproken over een zeer strenge berisping in plaats van een geldboete, om de publieke opinie althans ‘’eenige satisfactie:|” te geven.

Journalist