Tateren te Amstenrade.
Op eenen Zondag der maand September 1778, bij het eindigen der hoogmis verschenen er te Amstenrade een vijftigtal landloopers met vrouwen, kinderen, honden, kippen, paarden en voertuig, bekend in ons gewest onder den naam van Tateren. Deze lieden, wier industrie bestond in waarzeggen, goochelen, bedelen en stelen, lieten in het dorp uittrommelen dat eene oude vrouw van hunnen troep, die zij onder veel gedruis op eene kar rondvoerden, des namiddags in de naburige heide zou verbrand worden, omdat zij plichtig was aan tooverij. Zij zelf had verklaard het leven moede te zijn.
De nieuwigheid dezer zaak bracht het volk in beweging; des namiddags togen de Amstenraders naar de heide; de deuren werden gesloten en geen oud wijf bleef achter om het huis te bewaren.
Daar, in de Treebeeksche heide, te midden van honderden toeschouwers begon het slimme volk der Tateren eenen grooten houtstapel aan te leggen, waarop de tooverheks, naar oude zede, den dood des vuurs zou sterven.
De voorloopige arbeid was voltrokken en het slachtoffer, de handen op den rug gebonden, lag reeds op den houtstapel. Maar nu kreeg de levensmoede berouw over het gedane. Zij begon te protesteeren, te weenen en te roepen: dat zij het leven nog niet moede was, dat men haar nog één jaarken mocht sparen, zij zou dan wel van zelf sterven.
Het publiek tot medelijden opgewekt begon te murmureeren, de veldbode trad tusschen beide, daar drossard Nicolas Strens dien dag afwezig was, en de Tateren lieten de oude tooverkol los. Lachende over de mystificatie, keerden de toeschouwers naar Amstenrade terug. Daar echter werden zij getuigen eener nieuwe komedie, want de meeste hunner woningen waren bestolen.
Jos. Habets.