De rouwmantel

Geleende rouwmantel ging van hand tot hand

Rond het jaar 1770 verkeerde de achtbare schepen Harrie Goossens, lid van de schepenbank van Oirsbeek, in hevige staat van opwinding. Hij had zijn rouwmantel -in die tijd droegen de gezeten burgers bij begrafenissen en dergelijke droeve plechtigheden nog een speciale mantel- uitgeleend aan een van zijn dorpsgenoten, een zekere Claessens. Deze dorpeling huldigde blijkbaar ‘t beginsel: hebben is hebben!

Goossens had reeds ettelijke malen om teruggave van de mantel gevraagd, doch ving steeds bot.

Claessens verwees hem weer naar een ander. Daar had hij de mantel op zijn beurt aan uitgeleend – althans dat zei hij. Volgens zijn bewering bleef deze derde manteldrager in gebreke. Terecht had Goossens erop gewezen, dat hem die uitvluchten Siberisch koud lieten. Hij had alleen te maken met Claessens. Die was en bleef verantwoordelijk voor de teruggave van het kledingstuk, wat er inmiddels ook mee gebeurd mocht zijn.

Toen er echter helemaal niets gebeurde en Goossens in elk geval zijn mantel niet terugzag, wendde hij zich in arremoede tot de schepenbank. Hij gaf een uitvoerige beschrijving van de staat, waarin de mantel had verkeerd, terwijl hij hem in goed vertrouwen aan Claessens leende. Het gewaad was nog zo goed als nieuw geweest en vervaardigd van fijn zwart laken. Hij vroeg de schepenbank Claessens te gelasten hem “promp telyck te restitueren synen rouwmantel” of anders een redelijke vergoeding te betalen.

De schepenen begaan met het lot van hun collega en vriend, spraken doortastend recht. Zij gelastten Claessens voor de eerstvolgende vergadering van de schepenbank de eiser “klachteloos (tevreden) te stellen”.

Aanvankelijk wist Claessens door handige uitvluchten de zaak slepende te houden. De mantel, welke blijkbaar zeer in terk was, zou van de een aan de ander zijn overgedragen. Tenslotte moest ‘t kledingstuk zich bevinden “by sekeren inwoonder in de Gracht, alwaer denselven by abuis soude gewisselt  syn”

Nu werd het de schepenen toch te gortig. Zij stelden een ultimatum: binnen zoveel tijd de mantel terug of een vonnis! Eerst probeerde Claessens de schepenbank af te schepen met een oude tot op de draad versleten mantel, onder de bewering dat die van Goossens was geweest. Maar daar trapte men niet in. De man is tenslotte veroordeeld tot een schadevergoeding van dertig gulden aan Goossens en de kosten van het proces. Het geld kwam eerst binnen nadat er beslag op zijn goederen was gelegd.

Omstreeks dezelfde tijd was ook burgemeester Johannes Paulssen van Oirsbeek een zeer verbolgen man. Een der vrouwelijke ingezetene had hem tijdens een hevige twist in tegenwoordigheid van anderen herhaaldelijk schelm! Genoemd.

De voorgeschiedenis van deze zaak is de moeite waard, om vermeld te worden. De kerk van Oirsbeek was gerestaureerd. Over de betaling van de kosten daarvan was een proces gevoerd met de proost van het adelijk klooster te Houthem-St. Gerlach, doch de gemeente had dit verloren. De burgemeester had nu het bedrag der herstelkosten omgeslagen over de inwoners van Oirsbeek zoals zijn plicht was. Toen de gemeentebode het geld ging innen, werd hem op een bepaald adres de verplichte bijdrage van twee gulden en één stuiver geweigerd. Daarop was de burgemeester er zelf heen gegaan. Hij was ontvangen door een spinnijdige huisvrouw, die hem naast andere onvriendelijkheden de woorden had toegevoegd: “Du schelm, du en bis niet goet genoch van mich den bode te schieken”. En het woord “schelm” had zij met op zichzelf prijzenswaardige nadruk vele malen herhaald!

Dies beende de burgemeester naar de schepenbank. Dergelijke scheldwoorden kon hij niet gedogen. Zij waren zowel “teghens sijne plicht en trouwigheyt van syne fonctie van Burgemeester als teghens de eere, goeden naem ende faem”.

Dat vond de schepenbank ook. De loslippige huisvrouw moest openlijk haar spijt betuigen over de beledigende woorden. En natuurlijk kreeg zij daarnaast de gebruikelijke boete.

Journalist